Kamping Cumberland Bay
zoals je kan lezen (correctie: zal kunnen lezen) in het verslag van Ilse hebben we de vulkaan Soufriere bedwongen (geblust). Een hoop vulkanisch gesteente, 1200 m hoog gestapeld. Bij het restaurant van Stefano, captain Sforo, hadden we het plan gesmeed om de vulkaan langs haar lastigste kant te beklimmen. De gids die we daarvoor nodig hadden was snel gevonden in de baai: Kenny, de rasta man zou ons begeleiden, na een taxirit met zijn vriend naar het noordelijke gedeelte van het eiland, Chateaubelair. Om zes uur de volgende morgen stonden we klaar, Ilse en ik, en Kenny. Ilse had turnpantoffels aan, ik stapschoenen en Kenny… zwarte hoge rubberen laarzen. Ik droeg een rugzak met wat proviand en 3 liter water, Ilse haar rugzak met camera en Kenny … een klein katoenen draagtasje (met naar later bleek een t-shirt). Enfin, de taxi was maar een half uurtje te laat, en om 7 uur konden we aan de tocht beginnen op het gitzwarte zand van Richmond, waar de noordelijke weg rond het eiland stopt. Onze eerste hindernis was de monding van een rivier oversteken op het strand, niet zo een probleem want het estuarium (ja ik weet het, ik heb het opgezocht) was heel breed, met een 10 tal ondiepe stroompjes gescheiden door eilandjes van zand, iets wat op blote voeten gemakkelijk overwonnen werd zonder zelfs maar een natte broek. Daarna volgden we het strand voor een kilometer, tot we het binnenland ingingen langs de droge monding van een rivier die enkel bij stortbuien gevuld wordt door kolkende massa’s water.
Indrukwekkend, maar niet iets om te doen als de hemel er dreigend uitziet. Maar geen nood, de hemel was zijn eigenste blauwe zelve, en beloofde om geen spelbreker te zijn bij het overschouwen van de vulkaan. De tocht vervolgde zich met klimmen, klimmen, klimmen. Langs een richel op een bergkam bedekt met dicht groen vorderden we langzaam onder het beschermende dak van tropische bomen en planten, met af en toe lage struiken die ons een uitzicht gaven over de aangrenzende groene valeien, met zijn hutjes en kleine bewerkte stukjes grond tussen een zee van wild groen. Het aarden pad was soms smal, met links en rechts een steile helling, gelukkig begroeid met struiken zodat we bij een eventuele val maar enkele meters diep zouden sukkelen. Omdat het droog was bleef het gevaar binnen de perken, maar ik zou niet graag bij regen op dit pad moeten vooruitkomen. Het moeilijkste was echter het voortdurende klimmen, over boomstammen, soms onder laaghangende struiken, maar meestal gewoon steil bergop. Op elk stuk dacht ik, zouden we hier met de mountainbike omhoog geraken? Of indien niet, zouden we naar beneden kunnen rijden? Op sommige stukken na, denk ik dat we meestal zouden gewandeld hebben…
De papieren gids gaf ons mee dat dit de moeilijke beklimming van de vulkaan was vermits het pad vertrekt op zeeniveau, maar we maakten toch mooie vooruitgang, langs het plakkaat van het halfweg punt, bij de grootste vijgeboom die ik ooit gezien heb (10 meter doorsnee?) tot we vanonder het bladerdak uit kwamen, en tussen borsthoge struiken en gras verder klommen. Wat later werd dat kniehoog, en op het einde wandelden we tussen gestuikte graspollen tot we aan de rand kwamen van de krater. Onder een open lucht keken we naar een diepe vallei, ik schat zo een 500 meter, met in het midden opnieuw een berg, maar niet zo hoog als de rand waar we opstonden. De Soufrière was aan het slapen, of lui een sigaartje aan het roken, want aan een kant zagen we wat sulfurwolken de lucht in warrelen. Rond de binnenberg lag een ondiep meertje, want het water kan niet ontsnappen vanuit de krater.
Boven op de rand hebben we wat gegeten (kokosnoot) en gedronken (water). Onze klim had drie uur geduurd, beter dan de voorziene vier. Kenny, onze gids had geen drinken of eten mee, iets wat hem slecht bekomen zou zijn als ik niet genoeg water mee had gehad. Maar we hebben alles broederlijk gedeeld, en na een half uurtje zijn we terug aan de afdaling begonnen. Deze was ook knap lastig, want doordat we een bedding van een 10 à 30 cm breed droog stroompje volgden, overgroeid door struiken en gras kon je de oneffenheden niet zien en moest je behoedzaam je voeten plaatsen, klaar voor scheefslaande enkels of knie belastende putten.
Na een tweetal uren waren we terug bij het halfweg punt (duidelijk niet halfweg, maar eerder 2/5 van de klim), en na nog een uur stonden we terug op het strand. De afdaling was dus ongeveer even lang als de klim, door het moeilijke terrein en de toenemende vermoeidheid.
Onze taxi stond nog steeds op ons te wachten, en na een frisse pint waren we terug bootwaarts vertrokken, met nog een extra taxirit van twee uur om geld of te halen om de mensen te betalen: 200 EC$ voor de gids, 300EC$ voor de taxi. Als ik in Sint Vincent woonde weet ik ook wel wat ik zou willen zijn!
De dag na de wandeling hebben we niet veel uitgestoken. En de dag daarna wat de boot gekuist, en een tripje in de mast gemaakt om een vogelnest van onder de radar te halen (het jong zat nog in het nest, maar het was nog enkel een verzameling veren en bleke beenderen. ) Met Ilse aan de lieren was dit een gelegenheid geweest om van mij af te geraken, maar het feit dat ik er nog ben zegt veel!
Na 5 dagen hebben we Cumberland Bay verlaten, met bestemming de hoofdstad van Sint Vincent: Kingstown, of toch vlak erbij, in Blue Lagoon.
Op de windloze tocht hebben we nog wat man/vrouw over boord gespeeld met een zwemvest. En dat was maar goed ook, want anders waren er doden gevallen… (Hiervan geen foto’s) Oefening baart kunst, maar nog beter is de instelling die ik ergens gelezen heb: “een varende boot is als een bergtop, met aan alle kanten 1000 meter diepe afgronden.” Een beetje zoals de soufrière dus.