Onze nachttocht ging snel, te snel. Er stond een stevige wind met navenante golven. Rond 5 uur ’s morgens hadden we door dat we voor het ochtendlicht op onze bestemming zouden aankomen. Daarom besloten we om ons te ‘parkeren’ op de zee. Door een speciale stand van de zeilen en het roer (fok bak, roer vastzetten op oploeven) schippert de boot tussen vooruit en achteruit varen, en wordt het relatief rustig aan boord, zonder dat er veel afstand wordt afgelegd. Dit liet Ilse en mezelf toe om een uurtje of twee te slapen. Daarna, het was nu reeds licht, zeilden we verder naar onze bestemming Zapsurro/Sapzurro. Dit is het laatste dorpje van Colombia voor de grens met Panama, in een beschutte baai die toch wel wat deining heeft.
Het blijft toch altijd een spectaculaire belevenis om vanuit zee te varen naar de kust, waar de golven tot 10 meter hoog te pletter slaan op de rotsen. De verrekijkers speuren vergeefs naar de ankerplaats. En kijk, naarmate je naderkomt zie je dat er een opening is van een baai (de gps had dan toch gelijk) en goed mikkend op het midden (je weet niet of er stroming staat die je naar de ene of andere kant kan voeren) vaar je dan tussen dat watergeweld naar een ruimer achterliggend water. En kijk, daar zijn masten te zien van andere zeilboten. Na de toer van de ankerplaats kiezen we dan een plaatsje, zo ver mogelijk weg van de slaap verhinderende golven, en tevens ver genoeg weg van je buren en het strand, en zeker van een verborgen rif. Na ons ankerritueel gaan we terug een dutje doen, onze slaap achterstand inhalend.
In de namiddag maken we kennis met onze dichtste buren, een jong koppel, Martin een Argentijn met zijn Hollandse vriendin Carlien op de zeilboot Anna-Johanna. Ze kwamen van Cartagena en hadden reeds de San Blas eilanden verkend (onze volgende bestemming), en gingen terug naar Cartagena.
Het dorpje Sapzurro stelde niet veel voor, een verzameling huizen met heel weinig winkeltjes en een 4tal (gesloten) restaurants. Het dorp is enkel te bereiken overzee, of via een wandelpad over land. Dus geen auto’s in de straat, zelfs geen brommer. Wat zeg ik, zelfs geen straat.
Er was gelukkig een wandelpad over de bergkam heen naar het nabijgelegen Capurgana. Daar hadden ze ook geen auto’s, maar wel een heus vliegveld!
Toch kwamen de meeste bezoekers met de boot, of te voet (lees meer hieronder). De tocht was mooi, maar je moest wel een half uurtje klimmen en even lang dalen. Maar het dorpje Capurgana viel ons veel beter mee. Er waren leuke winkeltjes met groenten en fruit, een bakker en zelfs een paar restaurants. Eentje had zelfs wifi, en daar hebben we goed gebruik van gemaakt.
Het blijkt dat er veel vluchtelingen zijn die te voet naar Amerika trekken(!). Regelmatig kwamen we groepjes mensen tegen op het pad naar Sapzurro, met enkel een klein kaba’tje in hun hand met daarin waarschijnlijk hun hele hebben en houden. Vooral mensen met een Cubaans paspoort hebben het lastig, door het feit dat hun paspoort hun het recht geeft om Amerikaans inwoner te worden als ze kunnen voet aan Amerikaans land zetten, zijn ze een doelwit voor paspoort dieven. De anderen hebben het daarom ook niet gemakkelijker: tijdens een wandeling langs het strand kwamen Ilse en ik daar waar het pad steil omhoog ging, honderden kledingstukken tegen, de meeste in zeer goede staat. We hebben er het raden naar wat er gebeurd is, een overval? Of andere kleren aantrekken om de grens over te gaan? In elk geval bizar.
Nadat we het zowat gezien hadden, waren we klaar om de San Blas eilanden van de Kuna indianen te bezoeken, maar daarover meer in de volgende aflevering. En nu naar bed!